Ga naar submenu Ga naar zoekveld

VOORPUBLICATIE: 'Francien laat je tieten nog eens zien'

3 februari 2016 · Leestijd 9 min

Francien Regelink stuurde op haar vijftiende een naaktfoto naar haar crush. Hij verspreidde die door de hele school. Ze schreef een boek over sexting en hier lees je alvast het eerste hoofdstuk!

Wanneer het schooljaar weer begint, heb ik er zin in. Het is mijn laatste jaar en ik kan niet wachten op het gala na de eindexamens, stiekem droom ik ervan om daar samen met Jip naartoe te gaan. Het is leuk om iedereen weer te zien en vakantieverhalen uit te wisselen en blij stap ik aan het einde van de dag de fietsenkelder binnen om naar huis te fietsen. Vaag zie ik een groepje jongens staan en ik hoor ze iets zeggen.

Het donker van de fietsenkelder maakt dat ik even moet wennen aan het daglicht. Die zin heb ik niet goed verstaan. Ik duw mijn blauwe Gazelle Free voor me uit terwijl ik zoek naar de stem die hoort bij deze woorden. Mijn ogen gaan instinctief naar links. Ik weet van wie ze afkomstig zijn, maar weiger te geloven dat het echt zo is. De rood-wit-blauwe Eastpak bezaait met palmbomen bevestigt mijn vermoeden. Het is de lange blonde jongen naast Kai die verantwoordelijk is voor het scanderen van mijn naam. Achter hem staan zijn vijf slungelige skatevrienden. Ze wijzen naar me. Lachen me keihard uit.

‘FRANCIEN LAAT JE TIETEN NOG EENS ZIEN!’ Alsof ik het de eerste keer niet gehoord heb. Weer dat irritante gelach. Ik voel me verraden en besef dat onze vriendschap niets voorstelt. Erger nog, zelfs nooit bestaan heeft. In mijn hoofd gaat het licht uit.

Ik wend mijn blik af. Mijn paarse Puma Sprints zijn vastgelijmd aan de grijze stoeptegels. Ik weet dondersgoed dat ik ze voorbij moet fietsen als ik naar huis wil. De andere kant op gaan is geen optie. Daar staan veel volslagen vreemden, maar nog meer bekenden die het ook allemaal gehoord hebben.

Ik stap op mijn fiets en rijd keihard weg. Vijf wielslagen heb ik nodig om op gelijke hoogte met Kais rug te komen. Hij draait zich met een ruk om. Ik kijk hem aan. Zijn meest opvallende eigenschap speelt hem ook nu weer parten. Door een spasme kan hij zijn hoofd niet stilhouden. Klootzak. Waarom? Ik zoek in zijn ogen naar een antwoord, maar zie alleen koude afwijzing. Dit is zoals hij werkelijk is, realiseer ik me. De coolste jongen van school.

Ik fiets door. Nader het einde van het terrein. In een flits zie ik het dikke donkerbruine haar van Noor. Ze komt net uit het noodlokaal gelopen en heeft van dit alles gelukkig niets meegekregen. Althans, dat hoop ik. Zonder iets te zeggen kijk ik naar haar. Het liefst wil ik haar alles in geuren en kleuren vertellen, maar dat kan niet. Niet nu. Ik moet door. Weg van hier. Ik schamp met mijn kuit een rood-wit gestreept paaltje. Ik gooi mijn stuur om en sla rechtsaf. Nog twaalf kilometer en dan ben ik thuis.

Ik nader een kruispunt. Stoplicht. Rood licht. Ik fiets door. Wat maakt het uit. Wie kan het ook schelen? De weg die ik op mijn duimpje ken, is een doolhof vol toeterende, schreeuwende en starende mensen geworden. Iedereen kijkt. Ze weten het, flitst door me heen. Mijn tieten. Het is alsof ze dwars door mijn jas heen kijken. Gaan ze ooit nog zien wie ik echt ben?

Uit de brandweerkazerne sjeest een wagen met piepende banden, zwaailicht en sirene voor me uit. Waar rook is, is vuur denk ik. Ik zie de foto voor me. Ik weet precies wat er te zien is. Maar vooral wat er niet te zien is. Mijn hoofd. Ja, dat is de oplossing! Wie het me ook vraagt, ik ontken. ‘It wasn’t me,’ zing ik hardop. Voor het eerst voel ik me wat rustiger worden. Pas nu proef ik het zout van mijn tranen op mijn bovenlip. Het geluid van de sirene verdwijnt naar de achtergrond. Dan denk ik aan mijn ouders. Hoe ga ik hun dit vertellen? Thuiskomen en doen alsof er niets aan de hand is. Dat is de enige mogelijkheid. Ze mogen dit nooit te weten komen. Misschien is verdwalen beter dan thuiskomen.

Nog elf kilometer. Ik nader de rand van de stad en steek het altijd treurige industrieterrein over. De grote digitale klok geeft 16:12 uur aan en 21 graden. Mijn rug is kletsnat van het zweet. Ik doe mijn rits een stukje omlaag en staar naar mijn knalroze H&M-bh met appelgroene strikjes. Mijn tietjes zijn een klein beetje zichtbaar. Ik haat jullie! Ik haat jullie! roep ik in gedachten. Dan schuift het gezicht van Jip in beeld. Lieve Jip. Hij vindt ze wel mooi. Ik raak opnieuw in paniek. Als hij mijn foto te zien krijgt, ontken ik. Zo luid mogelijk. Twee borsten en een randje van mijn geliefde roze broek maken mij nog geen Francien. Ik word misselijk, voel opnieuw de tranen opkomen. Jip is niet dom. 1 + 1 = 2. Ik wil hem niet kwijt, we zijn net pas samen.

Ik voel het vals plat onder mijn wielen. De bult waar ik vanochtend nog met zoveel moeite tegenop fietste, is nu mijn glijbaan naar huis. Als ik het met stro en modder bezaaide landweggetje wil oversteken,  toetert een groengele John Deere tractor naar me. Een hand gaat woest naar het voorhoofd. Stomme idioot, blaas ik hem toe. Shit. Alle opgebouwde vaart voor het vlakke stuk is er nu uit. De tractor gaat aan me voorbij. Ik steek over en kom op het fietspad terecht dat bijna rechtstreeks naar mijn huis gaat. Nog tien kilometer.

Een miezerige middenberm en een verdwaalde eekhoorn vormen de enige scheidslijn tussen mij en de grote weg. Ik zie de koplampen van de blauwgele Syntus bus 56 mijn kant op komen. Het warme gele licht maakt me kalm. Ik stuur mijn fiets de middenberm in. Nog zeven seconden. Ik zet mezelf schrap. Sluit mijn ogen. En trap.

Het is zwart voor mijn ogen. Pieeeeeeeep. Diezelfde ogen zoeken in combinatie met mijn oren naar het geluid dat zojuist weerklonk. Toch weten mijn zintuigen het geluid niet te weerleggen. Pieeeeep. De hoge doch zachte toon weerklinkt herhaaldelijk. Het zwart voor mijn ogen maakt plaats voor een wazig beeld. Pieeeeeep. Weer dat geluid. Het beeld op netvlies is heel kort scherp. Om daarna weer te vervagen.

Het is mijn mobieltje. Om aan te geven dat de batterij nagenoeg leeg is. De tranen die mijn ogen telkens opnieuw vullen zorgen er onbewust voor dat mijn waarneming vervaagt. Ik pak mijn mobiel om hem uit te zetten. Ik zie nog net dat ik een bericht van Jip heb gekregen. Ik wil het openen maar de lege batterij is me voor. Weg bericht. Ik zie hoe de telefoon afscheid van me neemt en stop hem terug in mijn jaszak. Als ik om me heen kijk, zie ik niets dan velden en die grote weg. De bus verdwijnt uit mijn zicht.

Ik fiets door, terwijl ik diep in gedachten verzonken ben. Ik blijf mezelf maar afvragen hoe ik dit in hemelsnaam ga oplossen. Ik heb zo geen zin in dit gesprek met papa en mama. Ik heb een fout gemaakt, dat weet ik zelf ook wel. Ik wil het er niet met ze over hebben. Dat wil ik gewoon echt niet.

Nog zeven kilometer. Ik ben nu op gelijke hoogte met een benzinepomp. Ik kijk ernaar. Ik neem de bijbehorende fietswinkel in me op. Ik staar voor me uit. Even voel ik niets. En dan hoor ik weer die zin in mijn hoofd. ‘FRANCIEN LAAT JE TIETEN NOG EEN ZIEN.’ Een zin die nog zoveel meer moois kapot gaat maken. Want niet alleen ik ga eraan onderdoor. Als die foto mijn ouders bereikt, dan zijn ook zij ongevraagd slachtoffer van de door mijn veroorzaakte chaos. Gevolgen waar ik niet voor wil en kan instaan, maar wel moet. Ik wil niet dat mensen zeggen dat mijn ouders niet goed hebben opgelet. Ik wil al helemaal niet dat ze het via via horen. Ik wil dat het ophoud. NU!

Papa en mama kunnen hier niets aan doen. Die hebben me tot nu toe zo goed en zo kwaad als het ging alles bijgebracht wat ik moet weten. Ik ben vijftien. Ik mag fouten maken. Dat mag. Dat mag ik van mijn ouders. Dat is een ding wat ik heel zeker weet. En toch wil ik deze fout niet kenbaar maken tegenover de twee mensen die er altijd voor mij zijn. Ik ben niet alleen anders in mijn eigen ogen. Ik ben aanwijsbaar anders voor iedereen om me heen. Voor degene die weet, te weten gaat komen en degene die het nooit te weten komt. Ik ben namelijk anders. Ik ben geraakt in het diepst van mijn zijn. Zelfs zo diep, dat ik even geen uitweg meer zie. Behalve die van daarnet. Maar ook ik begrijp dat ik meer ben dan wat die foto over me zegt. Ik weet het, maar zo voelt het niet. Ik zou nooit kunnen doen, wat ik daarnet even dacht. Dat kan ik mijn ouders niet aandoen.

Nog vier kilometer. Het lange stuk lijkt eindelozer dan ooit. Ergens stelt het me gerust dat ik nog niet thuis ben. De paniek is onverminderd aanwezig. Ik voel aan alles dat de dag van morgen de grootste opgave ooit wordt. Dit nieuws, is wereldnieuws. Althans, op mijn school. Ik heb geen voorganger. ‘Wie doet nou zoiets stoms?’ vraag ik mezelf hardop af. ‘Ik,’ spreek ik zachtjes uit. Ik kan dus niet om hulpvragen. Ik stuit waarschijnlijk enkel op onbegrip. Wat gebeurt er eigenlijk met me als de schoolleiding hierachter komt? Ik heb werkelijk geen idee. Ze kunnen me in ieder geval niet helpen. Daarvoor is het te laat. Veel te laat. Ik word toch niet geschorst? Mijn hartslag schiet voelbaar omhoog. Ik dreig even door te draaien. In welke puinzooi ben ik in vredesnaam aanbeland?

Benieuwd naar de rest van het boek? Dat komt uit op 8 februari en kun je hier alvast bestellen!
Uit deze voorpublicatie zijn wat vloeken weggelaten. We vinden het belangrijk om aandacht te besteden aan dit onderwerp en dit boek doet dat volgens ons op een goede manier.


Misschien ook wat voor jou

Volg BEAM op TikTok!

Voor video's van inspirerende jongeren die licht willen verspreiden! 💛💡