“Mijn vader gaf me het slechtste voorbeeld dat denkbaar is”
Hizkia (ook wel Jechizkia genoemd) was 25 jaar toen hij koning werd van Juda. Zijn vader – Achaz – was niet bepaald een lieverdje geweest. Hij had geen respect voor God, was een ware tiran en offerde in de 16 jaar dat hij koning was meerdere van zijn zonen aan de afgoden. Hizkia had niet bepaald het goede voorbeeld gehad en toch was het nu zijn tijd om de troon van Juda te bestijgen.
Het volk van Juda stond versteld toen bekend werd wat het eerste besluit van de kersverse koning Hizkia was: De tempel van Jahweh moet worden hersteld. Deze jongeman lijkt totaal niet op zijn vader die de tempel juist met grof geweld had verwoest en verbouwd. Hizkia roept in zijn eerste regeringsmaand alle priesters en Levieten bijeen en spreekt zich openlijk uit tegen zijn vader: “Onze voorouders hebben hun plicht tegenover de HEER verzaakt. Ze hebben gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER, onze God, en zich van hem afgewend. Ze hebben de woning van de HEER de rug toegekeerd en zich er niet meer om bekommerd.” (2 Kronieken 29: 6)
“Welnu, ik heb me voorgenomen het verbond met de HEER, de God van Israël, te bekrachtigen, opdat hij zijn toorn laat varen. Aan het werk nu, mijn zonen, want u bent door de HEER uitgekozen om voor hem dienst te doen en hem offers te brengen.” (2 Kronieken 29: 10 – 11)
Zestien dagen waren er nodig om de tempel helemaal te reinigen. Hizkia liet er nieuwe deuren in zetten en voilà, de tempel kon weer gebruikt worden. Uit dankbaarheid werden zoveel brandoffers gebracht dat er spontaan een tekort aan priesters ontstond. Intussen liet koning Hizkia door zijn hele rijk brieven sturen waarin hij iedereen opriep naar de tempel in Jeruzalem te komen om Pesach te vieren. Eigenlijk was het Pesachfeest een maand eerder, maar Hizkia besloot het op te schuiven zodat dit met het hele volk in de nieuwe tempel gevierd kon worden. Het was een enorm feest. Op de route naar Jeruzalem braken de Judeeërs alle afgodsbeelden en Baälpalen die ze tegenkwamen af en smeten ze in de rivier. Hizkia bad namens het hele volk om vergeving, want ze hadden God de laatste jaren volkomen genegeerd. God vergaf hen.
Het was zeven dagen lang feest in Jeruzalem, elke dag klonk er muziek en gezang voor de God van Juda. Ze konden er geen genoeg van krijgen en Hizkia besloot er spontaan nog zeven dagen aan vast te plakken, ook vreemdelingen sloten aan en prezen God. Koning Hizkia stelde in Juda orde op zaken en deed dit omdat hij vertrouwde op God: "Hizkia stelde zijn vertrouwen in de Heer, de God van Israël. Nooit, noch voor noch na zijn tijd, is hij geëvenaard, door geen van de koningen van Juda."
Hizkia wordt later in zijn regeerperiode nog verschrikkelijk bedreigd door de koning van het wereldrijk Assyrië. Ook wordt hij dodelijk ziek en schreeuwt het uit naar God. Ben jij benieuwd hoe het verder gaat met Hizkia?
Geschreven door
Wilke