COLUMN: Mooi-weer-kampeerder
Ik ben een mooi-weer-kampeerder. Net als de rest van de mensheid. Want wie gaat er voor de lol in een veel te krappe tent zitten (want staan lukt niet eens), een paar dreigende lekken boven je hoofd, de voortent vol modder, met de voorspelling van buienradar (haperend, want geen bereik) dat het de komende vijf uur nog niet droog is? Niemand dus.
Ik en mijn twee besties zijn voor het eerst z贸nder ouders het vasteland af, het grote avontuur tegemoet op Texel. Het eiland dat voelt als het buitenland en waar in de zomer de meeste kans is op zonneschijn. Slim als we denken te zijn, hebben we voor ons koepeltentje een plekje uit de wind opgezocht. In een duinpannetje (lees: een grote kuil). Terwijl we de haringen van ons paleisje de grond inslaan, lachen we de buren uit die hun tent bovenop een winderige duin hebben gestationeerd. Die gaat vroeg of laat de lucht in. Dat wordt leuk.
Daar zitten we dan. Of eigenlijk liggen, want we hebben zo’n ieniemienie koepeltentje mee. Waarvan we niet helemaal zeker weten of die wel waterdicht is. Het ene moment spelen we eindeloos kaartspelletjes, wachtend totdat de buien zijn overgewaaid, het andere moment liggen we –een paar minuten lang – in de zon op het strand.
Totdat de laatste middag aanbreekt. Het begint – weer – te regenen. Niet zo’n beetje ook. Alsof we in de tijd van Noach zijn beland. ’s Avonds is er nog geen enkel teken op verbetering. In de voortent drijft een slipper voorbij. De fluitketel komt erachteraan. Onze windvrije kuil vult zich langzaam met water. En wij kunnen geen kant op.
Dan wordt de tent plotseling twee keer heel kort en hevig verlicht. In de verte klinkt een donder. Weer een paar flitsen. KABOEM! Iets met elektriciteit en water dat goed geleidt. “Toen Paulus in de gevangenis zat, ging hij zingen. Zullen wij dat ook doen?”, oppert mijn vriendin. Daar zitten we dan. Angstvallig doen we een poging onze slaapzak bij de watervloed vandaan te houden, terwijl we ‘In de schuilplaats van de Allerhoogste’ inzetten.
Dan komen we met het geniale idee het toiletgebouwtje in te vluchten. Over een schuilplaats gesproken. De hele nacht wachten we tussen de wasbakken. Tegen de ochtend wordt het eindelijk droog. Tijd om naar huis te gaan. Doodmoe pakken we onze doorweekte (dus loodzware) spullen in, terwijl onze buren hoog en droog in het zonnetje voor hun tent zitten te ontbijten. Ik probeer niet te denken aan de gelijkenis van het huis op het zand en de rots. En aan de uitdrukking ‘Wie een kuil graaft voor een ander…’
Een jaar later nemen we de boot naar Terschelling. Onze tent? Die zetten we neer op een hele hoge, winderige duin.
Geschreven door
Charlotte van Egmond